Uien bespuiten
home   /   teelt

Uienteelt

Dagelijks volgt een team van gewasbeschermingsspecialisten de ontwikkeling van ziekten en plagen in uien in de praktijk. Met artikelen, video’s en webinars houdt Roeland Kalkdijk u op de hoogte van zijn ervaringen.

De technische scholing en professionaliteit van de Nederlandse uientelers is hoog. Zowel qua opbrengst per hectare als in kwalitatief opzicht is Nederland internationaal smaakbepalend. Intensief contact tussen telers, producenten van uienzaad, landbouwvoorlichters, onderzoekers, industrie en handel dragen bij aan verhoging van de kwaliteitsnormen en uitbreiding van de toepassingsmogelijkheden.

In het vroege voorjaar starten de uientelers met het voorbereiden van hun akkers met behulp van moderne machines. Het zaaien geschiedt volledig mechanisch om het zaad snel en precies in de bodem te krijgen. De teler legt zo de basis voor een goede en betrouwbare ui van hoge kwaliteit. Het gunstige klimaat en de vruchtbare bodem, die vrij van stenen is, zorgen er voor dat de Nederlandse ui zijn kenmerkende, pittige smaak en aroma ontwikkelt. De compactheid en uniformiteit zijn andere belangrijke kenmerken van de Nederlandse ui. In Nederland telen circa 4.000 boeren met de grootst mogelijke zorg de beste uienrassen.



Circa 2% van het Nederlandse landbouwareaal wordt gebruikt voor de productie van uien. De Nederlandse boeren telen jaarlijks ongeveer 12.000 ha zaai-uien met een opbrengst van tussen de 500.000 en 600.000 ton, afhankelijk van de gezaaide hoeveelheid en de groeiomstandigheden. Van de totale productie wordt circa 90% geëxporteerd over de hele wereld. 40% van de totale Nederlandse uienproductie vindt plaats in de grote polders van de provincie Flevoland. Andere belangrijke teeltgebieden in Nederland zijn Friesland, Noord-Holland en Zeeland. 

De uienteler zaait het zaad in het voorjaar om na ongeveer een half jaar uien te oogsten voor consumptie. Deze teeltwijze is althans de meest toegepaste. Men noemt de zo verkregen bollen zaaiuien. Ook bij de andere teeltwijzen wordt van zaaien uitgegaan en om verwarring te voorkomen worden ze ook wel zomeruien genoemd.

Zaad dat in augustus wordt gezaaid, levert de zogeheten winteruien op: de kleine uienplantjes overwinteren met enige bescherming in de grond en geven een vroege oogst. Als de plantjes na de winter worden uitgedund, wat vroeger de gewoonte was, en verplant, spreekt men van pootuien. Vanwege de risico's die met de winterteelt gepaard gaan (wateroverlast bijvoorbeeld kan dichtslemping van de grond tot gevolg hebben) en door nieuwe concurrenten die ook vroege uien leveren, worden er weinig winteruien meer geteeld. Op beperkte schaal kweekt men tegenwoordig enkele soorten Japanse winteruien. 

Voor plantuien wordt het eerste jaar gezaaid. De vroegtijdig geoogste kleine bollen, eerstejaars plantuien, bewaart men op specifieke temperaturen tot het volgend voorjaar. Ze worden dan vroeg uitgeplant (zijn weinig gevoelig voor vorst). Dat tweede jaar leveren ze pas consumptie-uien op: de tweedejaars plantuien die vanaf eind juni (winteruien twee weken eerder) geoogst worden. De teelt is in ons land pas in de jaren vijftig opgekomen. Deze teelt-intensieve methode wordt gebruikt omdat de tweedejaars plantuien eerder geoogst kunnen worden dan de zaaiuien.